Kerst als kantelpunt bij Lucas

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
Het is algemeen bekend dat Mattheüs en Lucas – de enige twee evangelisten die verhalen van Jezus’ geboorte – verschillen in de manier waarop ze deze geboorte ter sprake brengen. Waar Mattheüs na Jezus’ geboorte magiërs ten tonele voert en de heilige familie naar Egypte laat vluchten (Mattheüs 2), spreekt Lucas van herders die met eigen ogen de geboorte van de Messias willen aanschouwen, waarna Jozef en Maria Jezus aanbieden in de tempel, ‘zoals is voorgeschreven in de wet van de Heer’ (Lucas 2:23).

Door dr. Bärry Hartog

Deze verschillen hangen samen met de verschillende manieren waarop de evangelisten Jezus als de Messias portretteren. De schrijvers van de evangeliën mogen het erover eens zijn dat Jezus de Christus is, de manier waarop zij zijn karakter en het werk weergeven, verschilt. Zo benadrukt Mattheüs dat Jezus de vervulling is van vroegere profetieën gericht aan het volk Israël. In lijn met dit overkoepelende uitgangspunt wordt de vlucht naar Egypte in de handen van Mattheüs een vervulling van Hosea 11:1: ‘Ik heb mijn zoon uit Egypte geroepen’. Lucas slaat een andere weg in. In zijn tweedelige werk (Lucas en Handelingen) beschrijft Lucas Jezus’ geboorte en werk als het beginpunt van een eschatologische beweging waarin het volk Israël samen met de andere volkeren de God van Israël dient. Deze beweging – door Lucas ‘de Weg’ genoemd – wortelt in de geschiedenis van Israël, maar gaat een nieuwe fase in met Jezus’ geboorte.

Het begin van de Weg

Een opvallend literair motief in Lucas 1–2 betreft de wetsgetrouwheid van zowel Zacharias en Elisabet (1:6) als Jozef en Maria. Na zijn geboorte bieden Jozef en Maria de kleine Jezus aan in de tempel, waar zij Simeon en Hanna ontmoeten (2:22–40). Tot twee keer toe wordt hier benadrukt dat zij handelden in overeenstemming met de wet van God (2:22–23, 39). Zowel Johannes als Jezus worden bovendien besneden (1:59, 2:21), en Lucas beschrijft hoe de twaalfjarige Jezus met zijn ouders tijdens Pesach de tempel in Jeruzalem bezoekt (2:41–52). Zo blijkt er Lucas in deze hoofdstukken aardig wat aan gelegen om de ouders van zowel Johannes als Jezus als wetsgetrouwe Joden die regelmatig de tempel in Jeruzalem bezoeken, af te schilderen.
Deze sterke nadruk op getrouwheid aan de Joodse wet en de tempel vinden we niet in andere evangeliën. Dat roept de vraag op hoe dit motief samenhangt met het doel van Lucas’ evangelie. Het is in dit verband van belang om in herinnering te brengen dat Joodse wetten, de tempel en de praktijk van de besnijdenis golden als ethnic markers: tekenen die het volk van de Joden onderscheidden van andere volken. Zij zijn, met andere woorden, kenmerkende eigenschappen van het volk Israël. De eschatologische beweging die Jezus in gang zet, zo benadrukt Lucas, begint in en met Israël.
Daar blijft het echter niet bij. Lucas’ perspectief wordt gekleurd door profetieën uit de Joodse Schriften die in de eindtijd het samenkomen van Gods volk Israël en de andere volken op aarde voorzien. Een vergelijking van de lofliederen van Maria (1:46–55) en Zacharias (1:67–79) met dat van Simeon (2:29–32) maakt Lucas’ perspectief duidelijk. Waar Maria en Zacharias de nadruk leggen op Jezus’ en Johannes’ doorslaggevende betekenis voor de redding van Israël, herkent Simeon de implicaties van Jezus’ geboorte voor ‘alle volken’ (2:31) – implicaties die tegelijkertijd ‘tot eer strek[ken] van Israël, [Gods] volk’ (2:32).
Deze beweging van Israël naar een samengaan van Israël en de volken blijkt ook uit Lucas’ gebruik van Jesaja 40. In de eerste drie hoofdstukken van het evangelie van Lucas wordt deze tekst tweemaal geciteerd. In Lucas 1:76–77 citeert Zacharias Jesaja 40:3 om Johannes als wegbereider van de Heer te kenschetsen. In die hoedanigheid maakt Johannes ‘[Gods] volk bekend … met hun redding’. In Lucas 3 komen we Johannes opnieuw tegen, en opnieuw klinkt Jesaja 40. De betekenis van Johannes’ doop overstijgt hier echter het volk Israël: Lucas voorzegt, met Jesaja 40:5, dat ‘al wat leeft zal zien hoe God redding brengt’ (3:6). Zo weerspiegelen de eerste drie hoofdstukken van Lucas reeds de beweging die in de rest van het evangelie en het boek Handelingen tot uiting komt: met de komst van Christus ontstaat de Weg – een eindtijdbeweging waarin Joden en niet-Joden samenkomen in aanbidding van de God van Israël.

Lucas en de Joodse religie

De sterke nadruk op de wetsgetrouwheid van Zacharias en Elisabet en Jozef en Maria in Lucas 1–2 lijkt te suggereren dat Lucas positief staat ten opzichte van de Joodse wet en het volk Israël. Toch is dat niet evident. Amy-Jill Levine wijst erop dat na Lucas 1–2 Lucas’ interesse in de Joodse religie snel afneemt: de tempel speelt geen rol van betekenis meer in Lucas’ narratief en Jezus is de laatste in het evangelie van Lucas die besneden wordt. De Joodse religie, zo concludeert Levine, heeft ten diepste afgedaan voor Lucas met de komst van Christus ¹. Lucas’ nadruk op de wereldwijde reikwijdte van Christus’ boodschap impliceert zo een afwijzing van de Joodse religie.
Er zijn verschillende aanwijzingen die Levines standpunt ondersteunen. Tegelijkertijd zijn er echter indicaties van het tegendeel. Jezus’ eerste publieke optreden vindt plaats in een synagoge (Lucas 4:14–30). Weliswaar stelt Jezus in deze passage dat zijn boodschap voornamelijk niet-Joden geldt, maar in de loop van het evangelie van Lucas accepteren zowel Joden als niet-Joden zijn woorden. Datzelfde geldt voor het boek Handelingen: op verschillende plaatsen in Handelingen meldt Paulus dat hij zich in zijn verkondiging op niet-Joden richt omdat de Joden zijn woorden niet aannemen (Handelingen 13:46–47, 18:4–6), maar iedere keer zijn er weer andere Joden die de boodschap van Christus’ omarmen (Handelingen 14:1, 18:19–21). Paulus zelf (Handelingen 22:3), alsmede de geleerde Apollos (18:14–28), zijn voorbeelden van Joden die bij name genoemd worden en enthousiaste volgers van de Weg zijn. Dit gegeven, gecombineerd met de nadruk op zowel Jezus’ als Paulus’ werkzaamheid in synagogen, suggereert dat voor Lucas de Joodse religie niet had afgedaan en dat Israël nog steeds als volk van God gold.
Wat wel veranderd is met de komst van Christus, is de omvang van de beweging die Israëls God aanbidt. Bestond deze voor Jezus’ komst uit het volk Israël, nu omvat zij zowel Joden als niet-Joden. Besnijdenis, reinheidswetten en de tempel gelden onverkort als uitingen van Israëls etnische identiteit en religie, maar zij gelden niet langer als grensmarkeringen van de Godsgemeenschap. In de Weg komen Joden, als Joden, en niet-Joden, als niet-Joden, samen in een eschatologische beweging die Israëls God als hoogste god erkent.

Kerst als kantelpunt

Al met al geldt Kerst bij Lucas als kantelpunt in de geschiedenis van God met zijn volk. Met de komst van Christus begint het einde der tijden, waarin Joden en niet-Joden samenkomen om Israëls God te aanbidden, zoals voorspeld in eerdere profetieën. De Joodse wet en religie blijven onverkort geldig voor het volk Israël. Zij gelden echter niet langer als criterium voor toegang tot de Godsgemeenschap: in de eindtijd, ingeluid met de komst van de Christus, hangt toegang tot de Weg af van het accepteren van de openbaring van Israëls God in Jezus Christus.

¹ Amy-Jill Levine, ‘Luke and the Jewish Religion’, Interpretation: A Journal of Bible and Theology 68 (2014): 389–402.

dr. Bärry Hartog te Zuidhorn (Gr) is universitair docent Antiek Jodendom aan de PthU Groningen.