Het tiende gebod en het imiterend verlangen

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
In de afgelopen maanden las ik vrij toevallig een artikel en een stuk uit een boek over het tiende gebod, of beter gezegd: het tiende verbod, dat luidt (in de klassieke vertaling): gij zult niet begeren… Terwijl beide schrijvers duidelijk weten te maken hoe relevant juist vandaag de dag het tiende gebod is, lijkt bij een eerste lezing hun uitleg van dit gebod nogal verschillend te zijn. Juist vanwege die relevantie wil ik beide opvattingen van dit verbod naast elkaar leggen en nagaan hoe die twee uitleggen zich tot elkaar verhouden.

Door dr. Aaldert Gooijer

In het blad Sophie (december 2022) schrijft de econoom Paul Schenderling over de noodzaak van een Bijbels gefundeerde economische ethiek. Het tiende gebod speelt daarbij een sleutelrol. Het verbod om te begeren (gij zult niet begeren, staat er twee keer) biedt namelijk een bindende richtlijn voor zo’n ethiek. Het probleem is volgens de auteur echter dat het werkwoord ‘begeren’ vaak zuiver geestelijk wordt geïnterpreteerd, namelijk als verlangen. Al is dit niet per se onjuist, het is wel de vraag of het volk Israël het oorspronkelijk zo heeft opgevat. Schenderling (zich baserend op: M. Chaney, Peasants, Prophets and Political Economy) wijst daarbij op Micha 2: 1-2. Het is de enige perikoop naast het tiende gebod waar de Hebreeuwse woorden voor ‘begeren’ en ‘huis’ samen voorkomen. Hier blijkt dat dit begeren niet zomaar hetzelfde is als verlangen. Dit begeren heeft te maken met roven. Zij begeren akkers en roven die, en huizen, en nemen die af, staat er immers. Vervolgens werkt Schenderling uit hoe dit roven in zijn werk ging en vandaag de dag in zijn werk gaat, zoals het roven van arbeid (mensen in andere delen van de wereld die voor het westen werken) en natuur (in de zin van: de ecologische 
voetafdruk). We kunnen de verdere redenering niet weergeven, voor nu is belangrijk dat hij stelt dat ‘begeren’ aan ‘roven’ en ‘afnemen’ gekoppeld moet worden.

Het imiterend verlangen

Een paar weken later stuitte ik op het boek ‘Ik zie satan vallen als een bliksem’ (intrigerende titel!) van de Franse filosoof René Girard. Op de allereerste bladzijde van het eerste hoofdstuk schrijft hij over de tien geboden en vooral over het tiende gebod. En wat hij stelt is juist het tegenovergestelde: het Hebreeuwse werkwoord moet zijns inziens niet vertaald worden met begeren, als zou het gaan om een ‘buitenmatige zucht’. Dat zet de lezer namelijk op het verkeerde been. De Hebreeuwse term die wordt vertaald met ‘begeren’, betekent eenvoudigweg ‘verlangen’. Dit verbod betreft het verlangen van alle mensen, het verlangen zonder meer. Vervolgens wijst Girard erop dat het gaat om het verlangen ‘wat van de ander is’. Die ander is daarbij cruciaal. Dit noemt hij een ‘Copernicaanse wending’ in het idee van verlangen. Waar het om gaat is de ander. Wat ik begeer is van de ander en wil de ander voor zichzelf, voor diens eigen gebruik. Ik verlang wat de ander verlangt. En doordat ik dit verlang, gaat de ander er weer meer naar verlangen; het zal immers niet zonder reden zijn dat ik ernaar verlang. Er is wederkerigheid, een elkaar beïnvloeden en nabootsen van verlangens. Girard noemt dit: het imiterend (in het Grieks: mimetisch; van mimieken: nabootsen) verlangen. Er is dus geen autonomie van het verlangen; wij ontlenen onze verlangens aan verlangens van anderen. Herkenbaar natuurlijk: je koopt wat anderen ook hebben, gaat doen wat anderen ook doen (de marathon proberen te rennen; een hond nemen).

Imiterend verlangen als basis

Hoe verhouden beide exegeses van het tiende gebod zich tot elkaar? Gaat het om een begeren, dat zich vertaalt in het roven van andermans huis? Of gaat het om het verlangen in het algemeen? Het bovenstaande overwegend lijkt me het inzicht dat het bij verlangen gaat om nabootsing van de ander en andermans verlangen (de tweede uitleg) belangrijk om het begeren (uitleg 1) te begrijpen. Want waarom roven de rijken de huizen en het land van arme boeren? Is dat niet omdat zij dat andere rijken ook zien doen en dat er zo het verlangen groeit om het bezit en dus invloed te laten groeien? Het biedt tevens een handvat om onze gehele op groei gebaseerde economie te begrijpen, en dus ook onze overconsumptie. En tot slot biedt het een weg om tot een andere ethiek te komen. Want dat is wat de post-groei (post-growth) beweging volgens mij terecht probeert te doen: onze verlangens veranderen door een leven te schetsen na de groei. Daarmee verlaat ze wel de weg van de verboden (dus ook van het tiende gebod) en volgt ze de manier waarop Jezus met onze verlangens omgaat. Terecht, want Paulus heeft al laten zien dat we het met verboden niet redden. Jezus verbiedt verlangens niet, Hij vraagt ons Hem na te volgen. Dat betekent ook: zijn verlangen na te volgen: de komst van het koninkrijk en de groei van de vrucht van de Geest (door Paulus ‘het verlangen van de Geest’ genoemd).

dr. Aaldert Gooijer is systematisch theoloog en als predikant verbonden aan de Hervormde Gemeente Berkel en Rodenrijs.