Het Kerstevangelie volgens Matteüs

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
Wie de Bijbel goed kent, weet dat het gangbare kerstverhaal is opgebouwd uit een samenvoeging uit de evangeliën van Matteüs en Lucas. Eest komen de herders bij het pasgeboren kind (zo Lucas), daarna de wijzen uit het oosten (verteld door Matteüs). In de kerststallen staan zij gebroederlijk rond de kribbe.

Door Riemer Roukema

Toch is niet iedereen zich ervan bewust dat de beide evangelisten hun eigen verhaal vertellen. Ik kreeg eens een telefoontje van een emeritus-predikant. Zijn vrouw had hem bij het bijbellezen na de maaltijd gevraagd hoe het mogelijk is dat Jozef, Maria en Jezus volgens Matteüs naar Egypte vluchtten terwijl Lucas vertelt dat zij na enkele weken terugkeerden naar Nazaret. De predikant had er geen antwoord op en belde toen maar een hoogleraar Nieuwe Testament. Tja, soms is het schier onmogelijk om de gegevens van beide evangeliën te harmoniseren. Het beste is, dat we ons concentreren op de boodschap van de evangelisten. Dan zien we dat hun verhalen theologisch gezien elkaar goed aanvullen. Hoe het historisch gezien allemaal precies is gebeurd, is soms moeilijker te achterhalen.

Vijf profetieën uit het Oude Testament

Wat is dan het eigene van het Kerst-evangelie volgens Matteüs? Wat direct opvalt, is dat Matteüs in 1:17-2:23 vijf oudtestamentische profetieën aanhaalt die betuigen dat Jezus’ geboorte en wat daarna gebeurde aansloot bij hetgeen lang geleden was gezegd. De eerste profetie luidt: ‘De maagd zal zwanger worden en een zoon baren, en men zal Hem de naam Immanuel geven.’ Met die woorden van Jesaja (7:14) bekrachtigt de evangelist de boodschap van de engel aan Jozef dat Maria niet was vreemdgegaan maar als maagd zwanger was van de heilige Geest. Nadat Jezus was geboren en de wijzen (of magiërs) uit het oosten bij koning Herodes hadden aangeklopt, verklaren de hogepriesters en schriftgeleerden hem waar de messias geboren zou worden. In Betlehem namelijk, zoals de profeet Micha (5:1) had voorzegd: ‘En jij, Betlehem in het land van Juda, bent zeker niet de minste onder de leiders van Juda, want uit jou komt een leider voort die mijn volk Israël zal hoeden.’ De opdracht aan Jozef, om met Maria en Jezus naar Egypte te vluchten voor de moordzucht van Herodes, wordt met een profetie van Hosea (11:1) onderbouwd: ‘Uit Egypte heb ik mijn Zoon geroepen.’ De diepe rouw van de moeders van de vermoorde kinderen wordt herkend in oude woorden van Jeremia (31:15): ‘Er klinkt een stem in Rama, geween en luid geklaag. Rachel beweent haar kinderen en wil niet worden getroost, want ze zijn er niet meer.’ Dat Jozef, Maria en Jezus na hun verblijf in Egypte zich niet opnieuw in Betlehem vestigden maar naar Nazaret in het noordelijke Galilea gingen, verbindt de evangelist met dit profetenwoord: ‘Hij zal Nazoreeër genoemd worden.’ Matteüs laat in het midden welke oudtestamentische profeet dit heeft gezegd. Diverse voorstellen zijn gedaan, zoals Rechters 13:4, waar ‘nazireeër’ staat met betrekking tot Simson, en Jesaja 11:1, waar het Hebreeuwse woord voor ‘scheut’ nètsèr luidt. Later was ‘Nazoreeërs’ een aanduiding van de christenen (Hand. 24:5).

Verschillen

De onzekere herkomst van die laatste profetie is weliswaar uitzonderlijk, maar wie de andere profetieën in het Oude Testament natrekt, zal merken dat de citaten niet allemaal overeenkomen. In het Hebreeuws staat in Jesaja 7:14 eigenlijk niet ‘maagd’ maar ‘jonge vrouw’. ‘Maagd’ staat daarentegen wel in de Griekse vertaling. Micha 5:1 gold bij de joden inderdaad als een messiaanse profetie, maar daar staat over Betlehem niet ‘jij bent zeker niet de minste’ maar ‘jij bent (te) gering’ – met nog andere verschillen.

Onder de indruk

Wie vanuit een hedendaags rationalisme deze profetieën nagaat, zou tot de conclusie kunnen komen dat die aanhalingen bij Matteüs vergezocht en dus niet overtuigend zijn. Het is soms een hele kunst je in te leven in het oude, creatieve Schriftgebruik van de joden en de christenen van die tijd. Rabbijnen deden het namelijk niet anders dan Matteüs. Veel christenen van de eerste eeuwen, van joodse en van ‘heidense’ afkomst, waren onder de indruk van de oudtestamentische profetenboeken. Ze vonden daar geen diepzinnige filosofische betogen, geen hooggegrepen menselijke moraal en geen verhalen waarin goden plezier en ruzie maakten. De profeten spraken nu eens doortastend en streng, dan weer teder en liefdevol in naam van de ene God. Zij hekelden maatschappelijk onrecht en het vereren van andere goden, maar zij boden in schijnbaar uitzichtsloze situaties ook hoop op vrede. In allerlei toonaarden kondigden zij een nieuwe koning aan die het volk uit de nood zou verlossen. Hun God had trouwens niet alleen zijn volk Israël op het oog, maar ook de andere, ‘heidense’ volken.

In welke lijn Jezus staat

Matteüs laat in zijn eerste twee hoofdstukken zien hoezeer de komst van Jezus is ingebed in de boodschap van die oude profeten. Zouden wij met een kritische blik op alle details letten, dan lijkt de evangelist soms onzorgvuldig gewerkt te hebben. Maar willen we het bredere kader zien, dan is het volkomen duidelijk in welke lijn Jezus staat en waar Hij vandaan komt. Hij is niet van zijn Israëlitische afkomst los te maken en is juist de vervulling van vele eerder gedane beloften – al pakte die vervulling toch weer anders uit dan menigeen had verwacht. Maar ook daarvoor weet Matteüs teksten te vinden die al openlijk daarover spraken. Hij is als de schriftgeleerde die nieuwe en oude dingen uit de schatkamer van de profeten tevoorschijn haalt (vgl. Mat. 13:52).

De auteur is emeritus hoogleraar Nieuwe Testament en Vroeg Christendom aan de Protestantse Theologische Universiteit, Amsterdam en Groningen.