De geboorte van Jezus in de Heliand

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
In Lucas 2: 8-14 wordt verteld dat niet ver van de plaats waar Jezus werd geboren herders in de nacht de wacht houden bij hun kudde. Een engel brengt hun de boodschap van Jezus’ geboorte. Zij worden aangespoord om hem te gaan bezoeken. Plotseling voegt zich bij de engel een groot hemels leger dat God prijst met de woorden: ‘Eer aan God in de hoogste hemel en vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft.’

Acht eeuwen later klinkt dezelfde vreugdevolle boodschap van vrede in een Oudsaksisch geschrift: de Heliand. Dit werk uit het begin van de negende eeuw is een diatessaron: een lopend verhaal over Jezus vanaf zijn geboorte tot en met zijn hemelvaart. De Heliand werd in opdracht van Lodewijk de Vrome ((778-840), de zoon van Karel de Grote, geschreven, waarschijnlijk ten behoeve van de Saksische adel. De boodschap van vrede wordt in de Heliand dan ook niet aan schaapherders verkondigd. Om het leven van Jezus aanschouwelijk te maken werd namelijk inculturatie toegepast: het verhaal is ingebed in de Saksische cultuur.
Dit is mooi te illustreren met hoofdstuk 5 over de geboorte van Jezus, dat ik hieronder weergeef in de dit jaar verschenen Nederlandse vertaling van de Heliand van mijn hand. De voorbeelden uit de tekst die ik hier bespreek, staan vetgedrukt.

Hoofdstuk 5. De geboorte van Jezus (regels 339-426)
Toen kwam van Romeburg, van Octavianus, de over al het mensenvolk machtige man, een boodschap met bevel, over zijn grote machtsgebied, afkomstig van de keizer, aan elke koning die in zijn stamland zat, overal waar zijn hertogen over het land heerschappij hadden over de mensen. Ze gelastten dat alle uitheemse mensen hun geboortestreek, de mannen hun stamgoed zochten, om de boden van hun heren te treffen, en dat iedereen naar het geslacht ging waar hij van afstamde, de burgen waar ze geboren waren. Het gebod werd opgevolgd over de wijde wereld. Het volk verzamelde zich in alle burgen. Overal gingen de boden heen die van de keizer gekomen waren, goede schrijvers, en zij schreven heel zorgvuldig in een brief alle namen volgens land en volk, dat geen mens eraan voorbij kon om de cijns te betalen die iedereen per hoofd schuldig was. Toen begaf ook de goede Jozef zich met zijn familie op weg, zoals de machtige God, de Heersende, wilde. Hij zocht die heel mooie plaats, de burg van Betlehem op, waar het stamgoed van hen beiden was, het erf van de man en ook van de heilige maagd, de goede Maria. Daar stond in vroeger tijd de troon van de befaamde, van de koning van edele stam, van David, de goede, zolang hij, de edelman onder de Hebreeuwse mensen, daar heerschappij en de troon had. Allebei waren ze door geboorte van zijn familie, kwamen van zijn geslacht, een goede stam. Daar vernam ik dat de stralende beschikking en de macht van God haar, Maria, in herinnering riepen dat haar een Zoon geschonken zou worden, geboren in Betlehem, de sterkste van alle kinderen, de krachtigste van alle koningen. Komen zou de Heerlijke, machtig in het mensenlicht, zoals eerder vaak beelden en tekens over Hem in deze wereld vertoond waren. Toen werd alles waar zoals eerder wijze mannen gesproken hadden: in alle ootmoedigheid wilde Hij door zijn eigen kracht dit aardrijk hier opzoeken, als beschermheer voor veel mensen. Toen nam de moeder Hem, de mooiste van alle vrouwen, en deed Hem een gewaad en mooie sieraden om en legde liefelijk met haar beide handen het kleine Kereltje, het Kind, in een kribbe, dat toch als Heer van de mensen de kracht van God had. Daar zat voor Hem de moeder, de wakende vrouw. Die paste zelf op, hield zelf de wacht bij het heilige Kind. Haar hart, het gemoed van de maagd was niet in twijfel. Toen werd het menigeen bekend in deze wijde wereld. Oppassers die als paardenknechten buiten waren, mannen op wacht, om in het veld acht te geven op de paarden, het vee, zagen dat het duister in de lucht middendoor brak en het licht van God stralend door de wolken heen kwam en de wachters daar in het veld omgaf. Zij werden toen bang, de kerels, in hun gemoed. Zij zagen daar een machtige engel van God komen, die tegen hen sprak, zei dat de wachters niet moesten vrezen dat ze narigheid van het licht zouden hebben. “Ik zal jullie”, zei hij, “een liefelijk ding verkondigen, dat heel werkelijk en welkom is en van grote kracht: nu is Christus geboren in deze zelfde nacht, zalig Kind van God, de goede Heer, in de burg van David.
Het is blijdschap voor het mensengeslacht, een zegen voor alle mensen. Daar in de burg van Betlehem kun je Hem vinden, de machtigste van alle kinderen. Neem dat als teken, ik kan het je met ware woorden vertellen, dat Hij daar ingewikkeld ligt, het Kind, in een kribbe; toch zal Hij koning zijn over alles, aarde en hemel, en Wereldheerser over de mensenkinderen.” Net toen hij deze woorden sprak, waren daar engelen gekomen, bij die ene, een groot aantal, een heilige schare uit de hemelweide, een vredig volk van God, en veel spraken zij, menig woord van lof over de Heer van de mensen. Dan begonnen zij een heilig gezang, toen ze daarna door de wolken naar de hemelweide terugkeerden. De wachters hoorden hoe de schare van engelen de almachtige God heel eerbiedig met woorden loofde. ‘Ere moge er nu zijn’, zongen zij, “voor de Heer zelf in het hoogste hemelrijk en vrede op de aarde voor de mensenkinderen, de mensen van goede wil, die God erkennen met een zuiver hart.” De herders begrepen dat een machtig iets hen gemaand had, een blijde boodschap. Zij begaven zich in de nacht vandaar op weg naar Betlehem. Er was bij hen een groot verlangen dat zij zelf Christus zouden zien.

In de Heliand krijgen bijna alle steden de Saksische toevoeging burg. We zien dan ook Romeburg (Rûmuburg) als aanduiding voor de stad Rome. Burgen of borgen waren voor de Saksen heel bekend en eigen als bewoonde vestingen, en daarom konden ze ook als een begrijpelijk fenomeen in de Heliand geplaatst worden. Het waren omwalde verdedigingswerken met bewoning binnenin, een soort primitieve stad. Uit dit soort van burgen ontwikkelden zich de latere steden.
Het woord ‘allebei’ (bêdiu) heeft betrekking op Jozef en Maria, de ouders van Jezus.
Vanwege de hoge positie die Jezus heeft voor de dichter, heeft hij ook Maria een adellijke afkomst meegegeven: zij is net als Jozef een afstammeling van David. Jezus wordt voorgesteld als een latere beschermheer (mundboro). Dit is een rol die de leenheer indertijd ook had.
Jezus wordt, net als in de Bijbel, in een kribbe gelegd, naar hij krijgt wel een gewaad (wadiu) en mooie sieraden (fagaron fratahun) om. Hij is immers van adellijke geboorte.
Er is geen sprake van herders met schapen, maar van paardenknechten (ehuscalcos). Het paard was een edel dier bij de Saksen en paste beter bij deze adellijke geboorte.
In tegenstelling tot de nederige opstelling die Jezus zelf altijd aannam, wordt door de dichter gesproken over de machtigste van alle kinderen (barno rîkiost), die ondanks de kribbe waarin Hij ligt koning zal zijn en Wereldheerser (cuning obar al erdun endi himilis endi obar eldeo barn weroldes waldand). Ook hier ligt weer de nadruk op de macht van Jezus.

Zie verder: dr. Jan Nijen Twilhaar, Heliand in het Nederlands; Uitgeverij Koninklijke Van Gorcum, Assen, 2023; 280 p.; ISBN 9789023259688; prijs: € 30,00.