Het geloof in een drie-enige God
Door Wim de Ruyter
Een of drie?
‘Het katholieke geloof is dit, dat wij één God in Drievuldigheid en de Drievuldigheid in eenheid vereren, zonder de personen te vermengen of het wezen te delen.’ Zo lezen we in de geloofsbelijdenis van Athanasius (3-4). Christenen geloven in God de Vader, God de Zoon en God de heilige Geest. Maar geloven christenen daarmee in één of drie Goden? Zeker in het gesprek met de Islam ligt het geloof in Gods Drie-eenheid gevoelig. In de Koran wordt tegenover de christenen de eenheid van God geleerd. Zo lezen we in Sūra 4,171: ‘De Messias, Jezus, zoon van Maria, is slechts een boodschapper van Allāh en Zijn woord dat Hij overbracht aan Maria en een genade van Hem. Dus geloof in Allāh en Zijn boodschappers. En zeg niet, Drie. Houd hiermee op, het is beter voor jullie. Allāh is maar één God. Het is ver beneden Zijn glorie om een zoon te hebben’ (vertaling Jeroen Rietberg). Het punt dat de Islam hier maakt, komt overeen met het Shema Israël, het centrale Joodse gebed: ‘Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige!’ (Deuteronomium 6:4).
Filosofische constructie
De leer van de Drie-eenheid is in de gestalte van de geloofsbelijdenis van Athanasius vooral een Grieks filosofische constructie. Een groot probleem van deze leer is dat de grenzen van de taal en het menselijk kennen overschreden zijn. Wie de woorden Vader en Zoon in de Drie-eenheid letterlijk neemt, moet zich in heel veel bochten wringen om uit te leggen dat de Zoon van eeuwigheid is. Op het taalniveau kan dat niet. Een zoon kan er pas zijn nadat een vader is. Als filosofische constructie is de leer van de Drie-eenheid daarom voor het huidige kerkelijke leven van geen betekenis meer.
Bijbelse inbedding
Toch is daarmee de leer van de Drie-eenheid niet afgeschreven. Dat er in het Nieuwe Testament een nauwe relatie bestaat tussen God de Vader, de Zoon en de heilige Geest is duidelijk. De belangrijkste bewijsplaats daarvoor is Matteüs 28: 19-20: ‘Ga dus op weg en maak alle volken tot mijn leerlingen, door hen te dopen in de naam van de Vader en de Zoon en de heilige Geest, en hun te leren dat ze zich moeten houden aan alles wat Ik jullie opgedragen heb.’ Jezus en de Geest zijn ten nauwste met God verbonden.
In het Nieuwe Testament is er een ontwikkeling zichtbaar die de mens Jezus uiteindelijk heeft doen samensmelten met het eeuwige scheppingswoord van God (Johannes 1:1). In de antieke tijd geloofde men dat wat van God uitgaat ook goddelijk is. Het Woord dat God spreekt, werd verzelfstandigd tot een eigen openbaring. Deze eigen openbaringen waren zozeer met de ene God verbonden, dat zij niet als inbreuk op de eenheid van God gezien werden. Gods Woord, Gods wijsheid en Gods Geest waren allemaal openbaringsvormen van God. In het Nieuwe Testament worden Gods Woord en Gods wijsheid verbonden met de verheerlijkte Jezus Christus. De leer van de Drie-eenheid volgt in die zin de lijn die in de Bijbel zelf te vinden is.
Praktische betekenis
In de eeuwen na het Nieuwe Testament heeft filosofische speculatie de eigenstandigheid en de eenheid van de drie goddelijke personen inzichtelijk willen maken. Ik kan daar, zoals gezegd, voor het heden geen praktische betekenis in zien. Het blijven constructies die eens misschien wel kennistheoretische bevrediging gaven, maar nu bij een veranderd kennistheoretisch paradigma van weinig waarde meer zijn. Anders is dat bij een interpretatie van de leer van de Drie-eenheid waarbij het niet gaat om de analyse, maar om de praktische werkelijkheid. De leer van de Drie-eenheid is dan de uitdrukking van het geloof dat God een God van relatie is. God is er niet ter wille van zichzelf, Hij openbaart zich in zijn relatie tot de ander. God zelf is relatie. Een vader wordt pas vader als er een kind geboren is. Er is geen Schepper zonder schepping.
Ik neig hier dus naar een opvatting waarin we God aanvaarden zoals Hij zich aan ons geopenbaard heeft. Buiten die openbaring kunnen we mijns inziens niets zinnigs over God zeggen. In het Griekse denken daarentegen waar het latere jodendom naar neigde en de Islam uit is voortgekomen is God uiteindelijk de abstractie van het hoogste Goed, de Alomtegenwoordige, de Almachtige, de eerste Beweger en zo kan ik nog even doorgaan. Het zijn de onmededeelzame eigenschappen van God die ook in de christelijke theologie wel een rol hebben gespeeld. Maar de christelijke traditie kende de correctie van het geloof in de Drie-eenheid. Hoewel deze leer hoogst speculatief leek, ging het uiteindelijk om de vraag hoe de verheven God een relatie met mensen kan hebben. In het geloof in de Drie-eenheid gaat het om het geloof van God als reisgenoot. God zelf is pas God als Hij in relatie tot mensen staat. Het gaat om het geloof in Immanuel (Jesaja 7:14). Immanuel betekent ‘God is met ons’.
Het geloof in de Drie-eenheid maakt, hoe verrassend het ook klinkt, juist een einde aan veel speculatie. Wat deed God voordat Hij de wereld schiep, is nu een irrelevante vraag. Wij kennen immers geen andere God dan Hij die zich geopenbaard heeft in de schepping en in Jezus Christus. God is niet los van mensen te denken.
God als de Drie-enige is niet de Machtige die naar willekeur mensen doet lijden. In de Bijbel openbaart zich een God die in zijn Zoon Jezus Christus deel heeft aan het lijden. Hij staat er niet boven maar Hij lijdt eraan.
God wordt God doordat mensen mens zijn. Je kunt het ook omdraaien. Mensen worden mens doordat God is. Misschien is het een voor sommigen wat te boude uitspraak, maar zonder mensen is er geen God en zonder God zijn er geen mensen. Wat en wie wij zijn wordt bepaald door wie en wat er om ons heen is. Wie niet wil buigen voor een Meer, zal zelf alles moeten zijn. Zonder God zou een mens zelf God moeten zijn.
Zoals bij elk menselijk spreken kan een criticus zich afvragen of er ook buiten dat spreken iets is. De vraag of ons spreken over God juist is, zal uit de invulling van ons leven moeten blijken. Gaan wij de reis door het leven alleen of is er een Metgezel die ons de ogen opent voor Zijn toekomst?