Een kerk van mensen

‹ Terug naar overzicht
Geplaatst op:
Het zijn mensen die in God geloven. In de taalkunde zou je zeggen dat mensen het subject van het christelijk geloof zijn. Met andere woorden, als ik zeg: ‘ik geloof in God’ is ‘ik’ het subject en ‘God’ het object. Maar het bijzondere van de christelijke traditie is dat mensen niet alleen het subject van het geloof zijn, maar ook het object. In de geloofsbelijdenis van Nicea staat immers duidelijk: ‘Wij geloven … in één, heilige, katholieke en apostolische kerk.’ In de kerk geloven wij naast God ook in onszelf.

Door Wim de Ruyter 

Ik begrijp dat het verwarrend lijkt als ik zeg dat de kerk naast God in zichzelf gelooft. Toch is dat binnen de logica van de christelijke theologie niet vreemd. God is immers geen abstract tijdloos idee, maar wij geloven in een God die zich in de tijd openbaart als de Drie-enige. De God die wij vereren is niet denkbaar buiten de relatie met mensen. Zoals de Vader onlosmakelijk verbonden is met de Zoon en de heilige Geest, zo is God ook onlosmakelijk verbonden met zijn gemeente. In het Nieuwe Testament wordt de relatie tussen Christus en de gemeente wel beschreven in het beeld van bruidegom en bruid. Een ander beeld is dat van Christus als koning. Maar een koning is alleen koning als er onderdanen zijn. Zonder schepping is er trouwens ook geen Schepper. Kortom, het lijkt een boude stelling dat God zoals Hij zich geopenbaard heeft er is dankzij mensen. Toch dringt die conclusie zich haast op: zonder mensen is er ook geen God.
afbeelding artikel De RuyterHier onderscheidt het christendom zich van die religies die God in een tijdloze eeuwigheid plaatsen. In het christelijk geloof gaat het om de relatie tussen God en mens. God is daar waar mensen tot Hem bidden. Maar is God ook daar aanwezig waar Hij niet als God herkend wordt? Daar is de Bijbelse traditie duidelijk over. God kan zich op veel verschillende manieren onder mensen manifesteren. Zo citeert Handelingen de apostel Paulus: ‘Het was Gods bedoeling dat ze [d.i. de volken] Hem zouden zoeken en Hem al tastend zouden kunnen vinden, aangezien Hij van niemand van ons ver weg is’ (17: 27). En in de brief aan de Romeinen schrijft Paulus zelf: ‘Zijn [d.i. Gods] onzichtbare eigenschappen zijn vanaf de schepping van de wereld zichtbaar in zijn werken: zijn eeuwige kracht en goddelijkheid zijn voor het verstand waarneembaar’ (1: 20).
In de geloofsbelijdenis zijn mensen dus, zoals gezegd, niet alleen subject, maar ook object van het geloof. Zelfs God is mede gevormd door zijn relatie met mensen. Maar als mensen dan zo belangrijk zijn, gaat het hier om alle mensen of om een beperkte groep? Er zijn in de Bijbel in ieder geval twee passages waaruit men zou kunnen opmaken dat het vanuit Gods perspectief uiteindelijk om alle mensen gaat. De eerste is Johannes 3: 16: ‘Want God had de wereld zo lief dat Hij zijn enige Zoon heeft gegeven, opdat iedereen die in Hem gelooft niet verloren gaat, maar eeuwig leven heeft.’ De tweede is 1 Johannes 2: 2: ‘Hij [d.i. Jezus] is het die verzoening brengt voor onze zonden, en niet alleen voor die van ons, maar voor de zonden van de hele wereld.’ Toch is duidelijk dat het bij het geloof in de kerk gaat om de groep die Jezus als hun Heer belijden. Zie bijvoorbeeld 1 Petrus 2: 9: ‘Maar u bent een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat God zich verworven heeft om de grote daden te verkondigen van Hem die u uit de duisternis heeft geroepen naar zijn wonderbaarlijke licht.’ Door het spreken van de kerk verkondigt God zijn grote daden. De kerk is daarmee zelf deel van Gods openbaring. In ieder geval is de kerk een teken van de trouw van God aan mensen. In de kerk stelt God zijn heil present.
Zeker in de katholieke traditie is de kerk de onmisbare schakel tussen God en de individuele gelovige. Lang geloofde men dat er buiten de kerk geen heil was. De zestiende -eeuwse Reformatie heeft er terecht op gewezen dat op deze manier de kerk als menselijk instituut wel heel veel waarde krijgt. Protestanten zagen de kerk vooral als een spirituele grootheid die niet altijd samenvalt met een menselijke organisatie. Tegelijk vonden ook vele zestiende -eeuwse (gereformeerde) protestanten de kerk belangrijk. Iedere gelovige diende zich bij de ware kerk aan te sluiten. De discussie over de ware kerk negeer ik hier verder. Daar dachten protestanten en katholieken duidelijk anders over. Hoe het precies zit met de verhouding tussen individu en kerk laat ik nu ook rusten, omdat dit in het kader van het heil een aparte doordenking verdient.
De manier waarop wij geloven ligt niet van eeuwigheid vast, maar heeft vorm gekregen door historische toevalligheden. Gods openbaring is mede door mensen gevormd. Dat kan niet anders omdat God zich in deze mensenwereld heeft geopenbaard. De inleiding van het evangelie naar Johannes bevat de in dit kader relevante woorden: ‘Het Woord is mens geworden en heeft in ons midden gewoond, vol van genade en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader’ (1: 14). Al het spreken over God is mensentaal ingegeven door een concrete historische situatie.
Met de veranderingen in het menselijk denken in de loop van de tijd kan ook het spreken over God veranderen. Om een kleine analogie te gebruiken: een kind spreekt anders over zijn vader dan een volwassene. Het ene spreken is niet beter dan het andere. Zo kan zelfs de apostel Paulus zijn eigen spreken over God relativeren: ‘Maar, broeders en zusters, ik kon tot u niet spreken als tot mensen die zich door de Geest laten leiden. Ik sprak tot mensen die zich nog door deze wereld laten leiden, tot niet meer dan kinderen in het geloof in Christus. Ik heb u melk gegeven, geen vast voedsel; daar was u niet aan toe’ (1 Korintiërs 3: 1-2). Zo staat de kerk steeds opnieuw voor de uitdaging: hoe spreken wij goed over onze God?

dr. Wim de Ruyter is predikant van de Protestantse Gemeente Maasland